Biodiversiteit Je kijkt er makkelijk overheen, maar in je eigen tuin krioelt het van het leven – boven de grond én in de bodem. Een heel ecosysteem in één vierkante meter! Met deze tips maak je de biodiversiteit in je tuin nóg groter.

Op bodemsafari
in je eigen tuin

Je kijkt er makkelijk overheen, maar in je eigen tuin krioelt het van het leven - boven de grond én in de bodem. Een heel ecosysteem in één vierkante meter! Met deze tips maak je de biodiversiteit in je tuin nóg groter.

Door Gemma Venhuizen en Emmelien Stavast

scroll

Exotische soorten

Exotische bloemen en planten uit tuincentra kunnen er spectaculair uitzien in je tuin. De violetpaarse phacelia bijvoorbeeld, of de dieprode incarnaatklaver. Maar ze verhogen niet altijd de biodiversiteit.

Veel soorten worden bestoven door insecten en een honingbij weet nog wel raad met de phacelia.

Maar de honderden soorten wilde bijen – waarmee het juist slecht gaat in Nederland – kunnen daar geen nectar en stuifmeel uit verzamelen. Zij zijn, net als veel vlinders en hommels, aangepast aan inheemse planten.

Lokale plantensoorten zijn daarom het meest geschikt voor een insectenrijke tuin. En daar hoort óók onkruid bij.

Onkruid

Bloemen als het madeliefje, de paardenbloem en de akkerdistel trekken veel bijen en hommels aan.

En brandnetels zijn heel geschikt als ‘waardplant’: ze vormen een thuisbasis voor bepaalde soorten, die er hun eitjes leggen.

Dat geldt bijvoorbeeld voor dagvlinders als de dagpauwoog, de atalanta, het landkaartje, de kleine vos en de gehakkelde aurelia. De rupsen eten vervolgens van die bladeren.

Vogels

Al die rupsen trekken op hun beurt weer vogels aan, zoals merels, roodborstjes en koolmezen.

En tja, op die vogels komt helaas ook weleens een kat af… óf een roofvogel zoals de sperwer.

Schuilplekken

Natuurlijk vergroot je de biodiversiteit in je tuin niet alleen met planten. Je kunt ook stenen en stronken neerleggen voor pissebedden om onder te schuilen.

Maar ook een simpele hoop zand op een zonnige plek kan ideaal zijn voor wilde bijen. Die graven er een gangetje in om er hun eitjes af te zetten. Soms glipt er een parasitaire wesp naar binnen die het op de eitjes voorzien heeft.

Krioelend leven

Je ziet het niet, maar in de bodem krioelt het van het leven. Het is een ondergronds ecosysteem.

En daarom is het extra belangrijk om je tuin niet volledig te betegelen. In de bebouwde kom is er heel veel ‘afdichting’: bestrating, asfalt.

Door die bodembedekking komt er geen water de grond in, geen dood plantenmateriaal. En juist dat dode materiaal is zo belangrijk voor het leven en de hele kringloop in de bodem.

Gelukkig is een betegelde bodem nog niet direct een dode bodem. Het leven eronder is in rust, maar als je de tegels bijtijds weghaalt, worden de organismen eronder vanzelf weer actief en kunnen er zich weer nieuwe vestigen.

En wat tuinaarde doet soms wonderen. Die aarde lijkt levenloos als je het uit de zak op de grond strooit, maar zodra je er wat water opgiet, begint er van alles te bewegen: aaltjes, mijten, beerdiertjes.

De bovenste tien centimeter

De meeste soorten zijn te vinden in de bovenste tien centimeter van de bodem: daar bevindt zich het organisch materiaal waar veel soorten van afhankelijk zijn.

Vooral op de grens tussen open en meer gesloten materiaal – strooisel en compacte bodem – kom je veel soorten tegen: springstaarten, regenwormen en pissebedden, maar ook bacteriën en schimmels.

Regenwormen, springstaarten en pissebedden

Regenwormen zijn belangrijk voor de bodem omdat ze tunneltjes graven en zo de bodem luchtig maken. Daardoor wordt de doorwortelbaarheid van de bodem vergroot en kunnen planten meer voedingsstoffen opnemen.

Ook stroomt water hierdoor beter weg.

Pissebedden recyclen plantaardig materiaal en dragen zo bij aan de koolstofkringloop. Ook springstaarten voeden zich met dood, organisch materiaal.

Bacteriën en schimmels

Bodembacteriën kunnen het door de regenwormen en springstaarten afgebroken materiaal nog verder afbreken, en helpen ook bij het opruimen van gifstoffen in de bodem.

Sommige bacteriënsoorten binden het stikstof uit de lucht en vormen dat om naar voedsel voor bepaalde planten.

Schimmels zijn in de bodem onder meer aanwezig in de vorm van lange draden – het zogeheten mycelium – die bijdragen aan uitwisseling van voedingsstoffen en informatie tussen planten.

De 5 V's

Biodiversiteit kan achteruitgaan door allerlei factoren. Vaak worden de 5 v’s genoemd als bedreiging van een ecosysteem (verzuring, versnippering, vermesting, verdroging en vervuiling).

Daarnaast kan ook de introductie van ongewenste exoten een rol spelen. De Japanse duizendknoop, bijvoorbeeld, is een plaagplant die het in veel tuinen té goed doet en de andere planten verdringt.

Vaak zijn het paradoxaal genoeg ook die exoten die het beste gedijen bij ongunstige omstandigheden, zoals verdroging of opwarming. Het zijn soorten die zich op veel plekken thuisvoelen, en weinig specifieke eisen hebben.

Specialistische soorten (zoals de vlinders die één specifieke waardplantensoort hebben om hun eitjes op te leggen) worden vaak als eerste de dupe van de 5 v’s en verdwijnen dan uit de tuin.

Bodemdiervriendelijke tuin

Een bodemdiervriendelijke tuin is, zo kun je concluderen, een tuin die niet te netjes is. Ruim niet al het dode bladmateriaal op, leg her en der een steen of een stuk dood hout neer.

En heb je een gazon, loop dan het liefst zo min mogelijk over het gras want dan stamp je de regenwormentunneltjes dicht. Haal de tegels eruit, geef niet te veel (dan krijgen de planten luie wortels) én niet te weinig water (dan verdrogen ze).

Moedig je buren aan om ook groene tuinen aan te leggen, zodat de buurt ontsnippert. Uiteindelijk worden al die vierkante metertjes samen dan één groot biodivers ecosysteem!